Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], [31]Wat heeft Mijn [32]beminde in [33]Mijn huis [te doen], dewijl [34]zij die [35]schandelijke daad [36][met] velen doet, en [37]het heilige vlees van u geweken is? [38]Wanneer gij kwaad [doet], dan springt gij op van vreugde. 31. Vergelijk de manier van spreken met 2 Sam.16:10, en de aantekening aldaar. 32. Te weten, dit volk, [het Hebreeuwse woord staat in het mannelijk geslacht, maar de volgende woorden in het vrouwelijke] dat zich alzo noemt, of er op beroemt dat het mijn bemind volk is; of, God noemt hen zo, niettegenstaande hunne ondankbaarheid, vanwege zijn verbond, dat Hij met hen en hunne vaderen gemaakt, en de weldaden, die Hij hun bewezen had; vergelijk onder hfdst.12 vs.7,8; Rom.3:3, en Rom.11:28. Sommigen verstaan hierdoor den profeet Jeremia en andere dienstknechten van God, die dagelijks in den tempel tot dit boze volk profeteerden; vergelijk boven hfdst.7 vs.2; alsof God zeide: Wat hebben mijne knechten meer in den tempel bij dit wederspannig volk te doen om hen te onderwijzen, of voor hen te bidden? Zie vs.14. 33. Den tempel; alsof God zeide: Wat lopen zij veel in den tempel, daar zij toch zo vol van alle boosheid zijn? 34. Versta, de dochter mijns volks, of de stad Jeruzalem, dat is de inwoners. 35. Anders: grove schandelijkheid, omdat het Hebreeuwse woord, betekenende een gruwelijk feit, of aanslag [zie Spreuk.31:16], hier ene letter meer heeft dan gewoonlijk, dienende tot verzwaring van de betekenis; vergelijk Ps.3:3. Versta hierdoor de gruwelijke afgoderij, waarvan vs.13, enz. 36. Te weten met vele afgoden, gelijk boven vs.13; of men kan het duiden op de menigte of groten hoop dergenen, die deze gruwelen bedreven, aldus: Dewijl velen hunner deze schandelijke daad bedrijven; sommigen stellen in plaats van met vele, [ja zelfs] de groten; vergelijk Ezech.8:11, en Ezech.23:39. 37. Hebreeuws, het vlees der heiligheid, of des heiligdoms, zijn van u geweken, of zullen van u wijken. Gelijk het woord vlees bij ons in het getal van velen niet gebruikelijk is, alzo wordt het ook in den Hebreeuwsen Bijbelsen tekst niet meer dan eens [Spreuk.14:30] in het getal van velen gebruikt. De zin is: Al uwe offeranden, o Jeruzalem, deugen niet meer, gij doet geen heilig offer meer, omdat gij alles met uwe boosheid ontheiligt. Sommigen verstaan het aldus: Dat God hen dreige, de tijd is voorhanden dat zij, om hunne goddeloosheid gestraft en uit hun land verjaagd zijnde, in den tempel niet meer zullen kunnen komen, noch offeren, noch hun vrolijke maaltijden van het vlees der offeranden houden, gelijk zij nu deden, doch met een gruwelijke ontheiliging van Gods heilige inzettingen, waarom hen God uit zijn huis en land verstoten zou. Sommigen verstaan door het heilige vlees de oprechte Israelieten, die uitwendig en inwendig besneden waren. 38. Of, want [in] uwe boosheid, enz. Anders: wanneer uw kwaad; [dat is, uwe straf, ellende voorhanden is, of door mijne profeten voorzegd of gedreigd wordt] dan verheugt gij u; dat is, gij veracht mijne dreigementen zozeer, dat gij ook, als tot mijn spijt, des te meer vreugde bedrijft, om te tonen dat gij er niet op past.